ART

 

.

Tunis, dat jaar op jaar mooier wordt.

I.—Aankomst te Tunis.—De tegenwoordige stad.—Bezoek aan den heer Roy te Dar el-Bey.—Een zitting van het mohammedaansche gerechtshof.—De Belvédère.—Vertrek naar Soesa.—De stad, haar catacomben.—El Djem.—Sfax.—De olijvenboschjes; de sponscultuur.—Middagmaal bij den kaïd.—Op weg naar Gabes.—Reeks van kleine ongevallen.—De oase.—Einde van het feest.—Onder de palmen.

Vrouw uit Zuid-Tunis.

Vrouw uit Zuid-Tunis.

Het was volkomen donker, toen wij den 5den Maart te Tunis aankwamen, zoodat wij het schouwspel misten, dat het binnenvaren van het schip in de haven oplevert, terwijl de landing zelf er minder vlug door ging. Bij het aan wal gaan waren we blij, onze uitstekende vrienden, den heer en mevrouw Alapetite op de kade te vinden, wier hartelijke ontvangst ons deed vergeten, wat de overtocht bij koud weer en een onstuimige zee voor onaangenaams had gehad. Ze brengen ons vlug per rijtuig naar het Residentshuis, waar ze ons op de vriendelijkste manier gastvrijheid bewijzen.

Al is de afstand van Tunis over zee slechts twee-en-dertig uren en al krijgt men tallooze verhalen te hooren van bezoekers, die tegenwoordig door Tunesië dwalen, toch wil men wel eens graag met eigen oogen een land zien, waarvan men zich nog kan verbeelden, dat men het ontdekt. En zoo, in afwachting van ons vertrek naar Zuid-Tunis en Tripolis, waarheen de heer Chantre zich moet begeven, om een anthropologische zending te vervullen, hem opgedragen door den minister van openbaar onderwijs, gebruik ik mijn tijd met het bekijken van de stad. Het is mijn eerste kennismaking met dit hoekje van Afrika, onder welks hemel onze vlag wappert als een getuige van het werk des vredes, dat Frankrijk er heeft ondernomen en dat veel goeds er in het leven zal roepen.

Van jaar tot jaar is de hoofdstad van ons protectoraat vervormd en is ze mooier geworden, en het is geen overdrijving, als men zegt, dat ze in volle vaart is op de baan harer ontwikkeling. De eigenlijke europeesche stad, waarvan de wijken zich uitbreiden aan den voet van de arabische, ziet er met haar welgebouwde huizen, haar electrische trams, haar squares en mooie winkels allervriendelijkst uit. Het prachtige Post- en Telegraafkantoor, de groote scholen voor uitgebreid onderwijs aan jongens en meisjes [314]maken de stad niets minder aantrekkelijk en bewijzen, dat de bevolking drukke zaken doet en ijverig de studie voorstaat. Als men door de breede straten loopt, waar de équipages, de automobielen, de inlandsche wagentjes, de huurrijtuigen met dichtgesloten gordijntjes, waarin de mohammedaansche dames uitrijden, voor de blikken der voorbijgangers verborgen, de verschillende ruiters en rijdieren elkander opvolgen, en als men den blik slaat op de prachtige hooge huizen, zou men zich nog te Marseille wanen, waarvan Tunis, als het ware, de voortzetting is op den anderen oever van de Middellandsche Zee. Een trouw bezoeker van de Cannebière zou zich volstrekt niet misplaatst voelen op het terras van een der café’s aan de Avenue de France.

Maar voor den toerist ligt niet daar de grootste aantrekkelijkheid van Tunis. Toen ik per electrische tram mij naar de kasba begaf, om met één blik de inlandsche stad te overzien, was ik verrast over het echt oostersche tooneel, dat zich aan mij voordeed. En langen tijd bleef ik kijken naar het Witte Tunis, dat mij schooner leek, dan ik had durven droomen, ondanks wat ik herhaalde malen had gehoord over den goeden staat, waarin het was bewaard gebleven. Gebouwd op heuvels met zachte helling, op zekeren afstand van het meer, vormen de witte huizen met platte daken een schitterend geheel, doorsneden door grillige, smalle straatjes en afgebroken door koepels en sierlijke minarets met slanke lijnen. Komt men in de stad, dan wordt men getroffen door de treffende tegenstelling, die er bestaat tusschen de drukke levendigheid in de koopluistraatjes en de soeks of bazars, en de kloosterlijke stilte, die als in een doode stad overal elders heerscht, een tegenstelling, die zich voordoet in alle mohammedaansche steden. Tevergeefs ondervraagt de toerist met zijn blikken de blinde en stomme huizen. Het blijven raadsels en ze verbergen angstvallig voor profane oogen achter hun vensterlooze muren het geheim van het familieleven der bewoners.

Ons eerste bezoek geldt den heer Roy, secretaris van de tunesische regeering, van wien bekend is, welke rol hij heeft gespeeld in Tunis in de jaren, die aan de bezetting vooraf gingen. De heer Roy heeft steeds met onze residenten-generaal meegewerkt sedert de instelling van het Protectoraat. Hij is de deken van alle fransche ambtenaren, en niemand beter dan hij kent de geheimen der taal en de geestelijke gesteldheid der inboorlingen. Men mag gerust zeggen, dat niets hem vreemd is wat de belangen van Tunis betreft. Het is een land, dat hij tot het zijne heeft gemaakt, dat hij lief heeft als zijn tweede vaderland en waaraan hij zijn leven, dat is al zijn arbeidskracht, heeft gewijd. Zijn kantoren bevinden zich te Dar el-bey. Dat paleis is tegenwoordig zelden in gebruik bij den Bey, die het grootste deel van het jaar in het Marsapaleis woont. Hij komt er alleen eenmaal per week, om met den eersten minister te werken, aanwezig te zijn bij de aanhechting van het zegel op de vastgestelde decreten en de stukken te onderteekenen, die gereed gemaakt zijn door de rechterlijke macht te Dar el-bey, terwijl hij dan tevens de hulde in ontvangst neemt, die zijn onderdanen hem brengen, en aalmoezen uitdeelt.

Onder het geleide van den heer Roy, die ons tot een bezoek aan het paleis in staat stelt, bewonderen we eerst het mooie binnenplein, geplaveid met zwart en wit marmer, versierd met bogen, die door sierlijke zuilen worden gedragen, en wandelen daarna door de vertrekken van den Bey. Die kamers en suite, groote en kleine zalen, waar men binnen komt, door nu eens een paar trapjes op te gaan en dan weer eenige treden af te dalen, naar het grillige spel van den bouwtrant der arabische huizen, zijn alle meer of minder weelderig versierd met tegels en fijne arabesken en ook met dat edele stucwerk, waarin van ouds de Tunesiërs hebben uitgemunt. Het mooie gaat er echter wel een weinig af door de tegenstelling met europeesche meubels van ontwijfelbare smakeloosheid.

Uit de kamer van den Bey, door welker vensters hij door een vernuftige inrichting van de houten tralies, zonder gezien te worden, kan waarnemen wat er op straat en in de winkels der kooplieden gebeurt, gaan we naar de eetzaal en de raadzaal, die wondermooi zijn versierd. En altijd door nauwe gangen, langs tallooze trappen, komen we boven in dit enorme paleis op terrassen of platte daken, waar we plotseling door het licht worden verblind, om daarna van het hooge punt het uitzicht te genieten.

Bij het verlaten van Dar el-bey, onder de bekoring nog van ons bezoek aan den beminnelijken heer Roy, gaan we door de wijk de Medina, het hart der inlandsche stad. Op enkele kleine verschillen na in kleeding en manieren der menschen, zou men zich kunnen verbeelden in Konstantinopel of het oude Kaïro te wezen. De winkeltjes van groenten, gebak, kruidenierswaren zijn in alle mohammedaansche steden bijna gelijk, en overal ook ziet men dezelfde straattooneelen, het martelaarschap van de zachtaardige ezeltjes, die met harde woorden en slagen worden overladen door hun geleiders zonder dat ze weten waarom, en het gebrom der altijd ontevreden kameelen.

Het is overbodig, nog eens weer voor de zooveelste maal de winkels te beschrijven van de borduurders, de kleermakers, de zadelmakers en reukwerkverkoopers, die overal en altijd aan elkander gelijk zijn in oostersche landen en enkel een weinig verschillen in rijkdom. Het is prettiger, op goed geluk te dwalen door dit heerlijke Medina met de straten, als daar zijn de Vrouwenstraat, de Schatkiststraat, de Katstraat, de Hondenstraat, de Negerstraat, en in hun petiterige werkplaatsen de veelsoortige handwerkslieden aan het werk te zien, ernstig, waardig en onverstoorbaar onder de oogen van nieuwsgierige wandelaars.

Vooral des morgens zijn de straten en de soeks in de arabische stad druk en woelig. In de menigte vormen de Europeanen maar een zeer kleine minderheid, terwijl men er alle typen in herkent uit Noord-Afrika, van den Marokkaan af tot de zonen der woestijn van Tripolis, waarbij dan nog de Soedaneezen zich voegen met hun tint, zwart als ebbenhout.

Wij komen aan het gerechtshof, waar het schilderachtige binnenplein bezet is door de eischers en beklaagden en hun advocaten, om dan naar de gehoorzaal te gaan. De aanblik daarvan is alleen de reis naar Tunis waard. Dat men zich voorstelle een zaal van noorschen bouwtrant en van kleine afmetingen, hoog en wit, tot de halve hoogte behangen [315]met een groene stof, en langs welker randen een breede divan is aangebracht, die in het midden afgebroken wordt door een prachtigen troon, die van den Bey.

Al de rechtsprekende personen zijn rijk gekleed in gewaden van zachte kleuren, lichtgroen, bleekgeel, mauve, vieux rose, zooals zeer coquette vrouwen het zich voor haar geliefdste japonnen zouden droomen. De sjeik el islam en de kadi dragen den grooten tulband van smetteloos witte kleur, waarop een sluier van cachemire is bevestigd, die aan den kant is vastgestrikt, gelijk de gewoonte was bij de oude khans. Als men hen zoo ziet zitten, met de beenen onder zich gevouwen, leunend tegen den divan, ernstig en waardig met hun sneeuwwitte baarden, den amberen rozenkrans in de hand, meent men zich verplaatst in een zaal van het paleis van Haroen al Raschid.

De open ruimte in de gerechtszaal is voorzien van banken en stoelen, waarop de inboorlingen en hun advocaten plaats nemen. Er moet uitspraak gedaan worden over de meest uiteenloopende zaken. Onze beminnelijke gids, een jong Tunesiër, Si Ali Abdul Wahah, tolk aan de rechtbank, legt ons enkele uit. Een paar processen, op erfenissen betrekking hebbend, loopen al jaren. Niet enkel bij ons in Frankrijk werkt de justitie langzaam! Andere worden in de loopende zitting dadelijk door den kadi uitgemaakt. Een arme, havelooze sukkel met een burnoes vol gaten, die hij angstvallig tegen zijn naakte beenen drukt, komt nader. Hij beklaagt zich, o ironie van het lot, over zijn vrouw, die van hem rijker kleederen eischt, dan hij haar kan verschaffen. Een andere man, niet minder somber en ongelukkig, verhaalt aan de rechters, dat zijn vrouw, een zure, kijvende natuur, geen vrede kan houden met haar buren en hem tot voortdurende verhuizingen noodzaakt. Daarop antwoord de kadi: “Doe wat je vrouw wenscht. Ga weer verhuizen.”

Wij wachten het einde van de zitting af, om tegenwoordig te zijn bij het vertrek van de hooge dignitarissen der mohammedaansche geestelijkheid. Pas zijn ze verschenen op den drempel van de deur, of de menigte van cliënten en advocaten, die onder de bogen zijn blijven staan op de binnenplaats, maken eerbiedig hun buiging. Ieder tracht, naderbij te komen en de hand te kussen of het kleed van de schoone grijsaards. Met vluggen tred en glimlachend met een levendigen oogopslag bestijgen ze hun muilezels en zijn snel uit het gezicht in den doolhof der bochtige straten.

Er is geen prettiger wandeling en geen kalmer dan naar de Bélvedère, dat prachtige Bois de Boulogne van Tunis. Deze nog kort geleden in het leven geroepen gelegenheid is onwaardeerbaar in een stad als Tunis, die niet zeer begunstigd is uit het oogpunt van groen en tuinen. Gelegen op de hellingen van een vrij hoogen heuvel, heeft de stad mooie, slingerende rijwegen, terwijl er voor de voetgangers smallere paden zijn en heerlijke lanen, waar schaduw en koelte verkwikking schenken. Op den top van den heuvel is een verbazend uitgestrekt plateau, waar het uitzicht het mooiste panorama van Tunis en de omstreken te genieten geeft. In het zuiden ziet men de lijn van den Zaghoean en den Ressas met den karakteristieken top van den Boe-Korneïn; in het Oosten speurt de blik het spiegelende meer en de heuvels van Carthago; in het Noorden strekt zich een veld van olijfboomen uit en in het Westen verrijst het Bardo, de Manoeba.

Wij keerden dikwijls terug naar die Bélvedère, in welks groen twee juweeltjes van arabische architectuur verscholen lagen. Het eene, Mida genoemd, is een klein gebouw, een reinigingszaaltje aan den ingang der moskee, die in een van de dijken van Tunis dreigde in puin te vallen. Dank zij het initiatief van het secretariaat-generaal van de tunesische regeering, en met de ondersteuning van den Dienst der Oudheden, is het gebouwtje weer opgetrokken, steen voor steen, en nu in een uitgezocht schoone omgeving. Diezelfde groote zorg voor de inlandsche kunst heeft in dergelijke omstandigheden een sierlijk gebouw, een Koeba, laten overbrengen naar een beter terrein; het was een kiosk uit den tuin van Hamoeda bey uit het eind der achttiende eeuw. De koepels en opengewerkte stucversiering en heel de inrichting maken van het gebouw een heerlijk rustplaatsje, waar men den tijd kan verdroomen en waar men een prachtig uitzicht heeft, terwijl men de zuivere lucht inademt, vol met de geuren van mimosa’s.

De Tunesiërs schijnen de bekoring van de Bélvedère wel op prijs te stellen. Ze wandelen er druk, en in het lentegroen vormen hun kleurrijke gewaden van mauve en rood, hemelsblauw en saffraangeel een aardige afwisseling. Maar men zou tevergeefs zoeken naar de traditioneele spookvrouwen in lichte sluiers, die met haar slepende gewaden in kwijnende gratie dergelijke plaatsen aan den oever van den Bosporus belangwekkend maken. Hier bestaat de vrouw niet. Men zou best kunnen gelooven, dat ze er heelemaal niet zijn!

Den 15den Maart zeggen wij Tunis voor eenigen tijd vaarwel. De heer Alapetite is zoo vriendelijk, ons wel te willen meenemen op de eerste officiëele tournée, die hij gaat maken in het Zuiden van het Regentschap. Van daar zal de heer Chantre Tripolitanië bereiken, waar hij de anthropologische studiën gaat voortzetten, die hij vroeger al heeft gedaan over de volken van West-Azië en Egypte. Wij zullen per spoor naar Soesa terug keeren, waar we ons weer zullen aansluiten bij den Resident-generaal, die per auto vertrekt in gezelschap van den heer en mevrouw André Siegfried, de heeren Buellet, prefect van Aveyron, Gabriel Puaux kabinetschef van den Resident-generaal, en kapitein Roux, zijn ordonnans. Op die wijze winnen wij een vermoeienden dag uit, want er ligt een verblijf te Kairoean in opgesloten.

Bij den langzamen gang van den trein kunnen we het landschap op ons gemak waarnemen, dat door den spoorweg wordt doorsneden. Het is een der best bebouwde streken van Tunis. Ze omvat de groote domeinen Potinville en Enfida, welker belangrijkheid overal bekend zijn. De dorpen zijn schaarsch in vergelijking van de bebouwde oppervlakte. Buiten de groote goederen, waar de modernste cultuurmethoden worden toegepast, brengen de korenvelden, op inlandsche manier bewerkt, dat is met de antieke houten ploeg, slechts magere oogsten voort, die nog problematieker worden door het gemis aan water, dat het [316]heele land in ontwikkeling tegen houdt. Maar de dorheid van den tunesischen grond gaat in de lente schuil onder een frisch tapijt van groen en bloemen.

Naarmate men Soesa nadert, wordt het veld al rijker bezet met olijfboomen. De zon gaat onder in een grootsch wolkentooneel, dat boven de toppen van den Zaghoean hangt. In de stille rust van den voorjaarsavond, die uitgespreid ligt over de olijfboschjes en de door cactussen omsloten velden, komen we in de hoofdstad van de Sahel aan, het oude Hadrumetum, dat als een witte meeuw sierlijk aan het strand der zee ligt.

Na onze bagage in het hotel te hebben gelaten, haasten we ons naar den heer Alapetite, die ons aan het Contrôlegebouw wacht, om te middagmalen. Daar er een panne zich had voorgedaan al gauw na het vertrek met de automobiel, moest de Resident-generaal zijn reisplan al op den eersten dag wijzigen. Slechts een deel van zijn geïnviteerden zijn naar Kairoean gegaan.

Amphitheater van El-Djem.

Amphitheater van El-Djem.

Onze vrienden, die dezen morgen reeds in de vroegte per auto uit Tunis zijn vertrokken, verlangen naar rust. Toen het eten was afgeloopen, namen we spoedig afscheid van den Resident en van den heer en mevrouw Dianons. Op weg naar ons hotel liepen we door het slapende Soesa, gelijk aan een witte necropool en gingen door stille straten, uitkomend aan zee, waarop we in de verte de lichtjes der schepen konden onderscheiden. De maan wierp haar stroomen van bleek licht over de terrassen, en we sliepen in met het heerlijke gezicht nog voor oogen van dat bekoorlijk nachtelijk tooneel.

De gekanteelde muren van Soesa worden beschouwd als een der mooiste staaltjes van sarraceensche krijgskundige bouwkunst. De versterkingen zijn nog onveranderd gebleven en hebben den vorm van een langen rechthoek. Sierlijke torens steken eruit op en trekken op bepaalde afstanden de aandacht. In de binnenstad dalen de straten naar de zee af en zijn dicht opeen gebouwd, juist als in Tunis, met welke stad Soesa veel overeenkomst vertoont. Hier en daar verrijzen minarets; overal ziet men palmboomen en boven de trotsche stad aanschouwt men de terrassen van de Kasba en haar torens, waardoor aan de afstammelinge van het oude Hadrumetum een schoonheid wordt gegeven, die haar tot iets heel bijzonders maakt.

De europeesche wijk ligt als in Tunis tusschen de wallen en de zee. Het is er vooral door de nabijheid der haven steeds zeer druk. Mooie huizen, hotels, winkels, café’s wijzen er op een gestadige ontwikkeling. Een onschatbare dienst is aan de stad bewezen door de instelling eener waterleiding. Een niet minder te waardeeren weldaad dan het water, de zindelijkheid der straten, trekt de aandacht zoowel te Soesa als te Tunis. De boven- en de benedenstad, de inlandsche straatjes en de groote verkeerswegen, alles ziet er zindelijk uit, een feit, dat zoo iets ongewoons is in mohammedaansche landen, waar de straten ophoopingen van vuil zijn, dat men er wel eer voor moet brengen aan het fransche bestuur.

Terwijl de Resident zijn officiëele recepties houdt in het Contrôlegebouw, wandelen wij door de straten en de soeks. Er heerscht overal in de inlandsche wijken de grootste levendigheid. Men gaat er door steegjes en langs trappen, en komt van het helderste licht plotseling te midden van de duisternis der overdekte bazars of soeks. Daar vindt men enkel de gewone voortbrengselen van dagelijksch gebruik. De eenige tak van industrie van beteekenis is die van olie en zeep. Het is bekend, dat de olijfboschjes van de Sahel de belangrijkste zijn uit het Regentschap, en die welke onder de contrôle van Soesa staan, zijn zeer uitgestrekt. De olijven worden behandeld in de fabrieken, waarvan men de hooge schoorsteenen zich ziet verheffen in de voorsteden aan de zee.

Na een vluchtig bezoek aan het Museum, dat een overvloed heeft van archeologische rijkdommen uit de phoenicische, romeinsche en byzantijnsche periode en verzameld in de omstreken, bereiken wij tegen den middag in den heeten zonneschijn het Gebouw der civiele contrôle, dat we nog maar terloops hebben gezien bij onze aankomst gisteren. Het sierlijke gebouw, het oude Dar el-bey, staat op een pleintje met zwart en wit plaveisel, van waar men een mooi uitzicht op de zee heeft.

Toen het ontbijt was afgeloopen, gingen we onder leiding van den abt Laynaud in het gevolg van den Resident-generaal naar de catacomben, door een merkwaardige reeks van opgravingen onlangs aan het licht gebracht. Het zijn de eerste en eenige, die in Tunis [317]bekend zijn en ze zullen voortaan een aantrekkelijkheid te meer vormen voor den bezoeker van de hoofdstad van de Sahel. Aan kolonel Vincent van het vierde regiment tirailleurs komt de eer der ontdekking toe. Dr. Carton, wiens naam is verbonden aan alles, wat op de oudheidkunde van Tunis betrekking heeft. Geholpen door de Oudheidkundige Vereeniging van Soesa en met machtiging van den Directeur der Antiquiteiten, besloot deze de zaak tot op den grond te vervolgen en het mogelijk bestaan van catacomben nauwkeurig na te gaan. Hij werd bij zijn onderzoek geholpen door den abt Laynaud en kolonel Calley de Saint-Paul, die arbeiders te zijner beschikking stelde voor de opgravingen.

Type uit Nefzaoea.

Type uit Nefzaoea.

Met een lantaarn gewapend, opende de heer Laynaud den optocht door de donkere gangen. Achter onzen geleider liepen we in een lange rij door de prachtig opgeruimde gangen van deze christelijke doodenstad, waarvan de wanden over de geheele lengte verschillende verdiepingen van “loculi” vertoonen, netjes op een rij zonder ruimteverlies. Evenals te Rome zijn de graven in den vorm van langwerpige nissen in den rotswand uitgehold en met steenen afgesloten.

Zijn lantaarn in de hoogte houdend, brengt de heer Laynaud de belangwekkende opschriften onder onze aandacht, de geschilderde emblemata ook, die op de loculi dus niet zijn gegraveerd. Wat die opschriften van de catacomben van Hadrumentum kenschetst, is de soberheid en de eentonigheid ervan. De aanwijzing van den dag en de maand, nooit die van het jaar, gaat gewoonlijk aan den naam vooraf, zonder voornamen en met de formule “in pace”. De hier begraven Christenen waren arm. Men is er dan ook wel ver van de sarcophagen en fresco’s uit Rome. In den steeds onontwarbaarder wordenden doolhof van gangen, waar nu en dan de vreemde helderheid binnenvalt van een uitkijkje, drongen wij al dieper door, aangemoedigd door het geestdriftig woord van onzen gids. Eerst nadat we hem hartelijk hadden bedankt voor den interessanten tocht naar de dooden, bereikten we den uitgang en het daglicht.

Type uit Wargla.

Type uit Wargla.

Sedert het automobilisme, dat de maat voor de afstanden heeft gewijzigd, durft men haast niet meer zeggen, dat men een verre reis doet, zelfs niet in zuidelijk Tunis. Hoe het zij, of we nu een reis doen of maar een uitstapje, het komt mij piquant voor, na onze eindelooze tochten te paard door Russisch Armenië en Klein-Azië, na onze langzame vaarten op den Nijl, nu eens dit hoekje van Noord-Afrika te bezoeken in het snelle tempo van de automobiel.

Den 16den Maart verlieten wij om één uur in den namiddag Soesa en daar rolden we al spoedig over den weg naar Sfax, die de vergelijking kan doorstaan met onze beste rijwegen in Frankrijk. Het land werd al gauw dor en verlaten. Eenige kudden schapen en kameelen tusschen de weinige doears verlevendigden [318]den weg. Toch weet men, dat deze streek vroeger met woningen overdekt was en dat in de nabijheid op de plaats zelve, van El Djem, dat we nu naderen, de romeinsche stad Thysdrus stond, een der rijkste steden van Noord-Afrika. De invallen, die successievelijk het land hebben verwoest, hebben tevens de vernietiging meegebracht van alle aanplantingen, olijven, graansoorten en vruchtboomen en van de bewonderenswaardige besproeiingswerken, die de Romeinen er hadden aangelegd. Waterleidingen, thermen en een circus zijn teruggevonden. De nomaden hebben hun zwarte tenten opgericht en hebben hun kudden laten grazen op de ruïnen, waarvan men de mozaïeken gaat bewonderen in het Museum te Soesa; zij, die van roof leven, bijna zonder behoeften zijn en halve wilden, huizen op de terreinen die de korenschuur van Rome werden genoemd.

Toen wij het kolossale amphitheater bereikten, hoorden we de klanken van doedelzakken en tamboerijns. Weldra verschenen de kaïd van Soeassi’s, de khalief van El Djem en de notabelen van het land, om den Resident te begroeten. De rijtuigen komen slechts langzaam vooruit door een dichte menigte inboorlingen in burnoes, opgehoopt in de straten van El Djem. We kwamen uit op een groote, open ruimte, waar ons een onverwacht schouwspel wachtte. Onder de stralen van een schitterende zon vormden ruiters, in een halven kring gerangschikt en gezeten op prachtig opgetuigde paarden, een wonderschoone haag. Ze hielden banieren van gele en groene zijde in de hand, die klapperden in den wind, terwijl de luide muziek zich te goed deed aan een uitvoering van de Marseillaise in ongewone mineurtonen. De Resident moest den kaïd beloven, op den terugweg langer te El Djem te vertoeven; dan zouden de ruiters hem op een prachtige fantasia vergasten, met een ontvoering van de bruid.

Nadat we den tol onzer bewondering hadden betaald aan het amphitheater, een der grootste van de heele romeinsche wereld, trokken we door het dorp, het stofkleurige, waar alleen cactussen schenen te groeien. De heele bevolking liep uit, om de gasten te zien. Hier en daar keek een jonge vrouw of een jong meisje even door een half openstaande deur en liet een frisch, bruin gezichtje zien, zij eveneens nieuwsgierig, om den Sidi el Oezir, den heer minister, te aanschouwen op gevaar af, door haar man of haar vader te worden vermoord.

Weer rolden de automobielen te midden der wijde uitgestrektheden van struikgewas, in weideland herschapen. Het landschap blijft gelijk, tot Sfax toe. Maar in de buurt van die plaats vertoonen zich olijvenboschjes, de beroemde boschjes, die niet enkel de glorie zijn van de Sahel, maar ook de rijkdom van de vlakte van Sfax. En tuinen volgen elkander op, tuinen, omsloten door muren of cactusheggen en gevuld met vruchtboomen van allerlei soort, terwijl er moestuinen zijn als bij de nadering van een groote stad. Men passeert een aantal kleine zomerverblijven, waar de rijke lieden van Sfax in den zomer wat schaduw komen zoeken en zeelucht komen inademen. Te midden van dien weelderigen gordel van tuinen ligt Sfax, de grootste stad van het Regentschap na Tunis. De levendigheid in de nabijheid zou al voldoende zijn, om haar belangrijkheid in het licht te stellen. Als alle versterkte steden van Tunis, heeft de plaats een gekanteelden muur met torens en bastions, veel gelijkende op een middeleeuwsche vesting. Het is avond als de auto’s er aankomen en er door breede, goed verlichte straten rijden. Wij laten den Resident weer aan het Contrôlegebouw achter, waar hem de heer en mevrouw Theller wachten, en waar wij ons bij hem zullen voegen voor het diner, nadat we ons van onze bagage hebben ontdaan in het hotel.

Het is algemeen bekend, hoe Sfax zich in den laatsten tijd heeft ontwikkeld en hoe die vooruitgang dagteekent van de exploitatie der phosfaatlagen van Metlawi. Het laden van de phosfaten geeft een voortdurende drukte in de haven. De opbrengst aan olijfolie is een tweede element van welvaart geworden. Ook drijft Sfax handel in vijgen, amandelen, sponzen, droge visch, versche vruchten, groenten, alfagras, zoodat zij wel haar naam verdient van tweede stad van het Regentschap.

De nieuwe stad, die zich buiten de vestingwerken heeft ontwikkeld langs de zee, heeft een prachtig aanzien gekregen door de manier, waarop ze in grootschen stijl is gebouwd, iets eenigs in Tunis. De straten en lanen zijn omzoomd met palmen; de openbare gebouwen en de particuliere huizen met terrasvormige daken verheffen overal hun schitterend witte gevels. Misschien is het jammer, dat men te uitsluitend palmen heeft geplant met verwaarloozing van alle andere boomen, want nu zal er zoo weinig schaduw te vinden zijn in die breede, elkaar rechthoekig snijdende straten.

Een woeligheid als in een bijenkorf heerscht des morgens in de soeks. Joden en Mohammedanen, de laatste met groene tulbanden, loopen haastig en druk door de zonnige straatjes, waar moskeeën hun koepels en minarets verheffen.

Aan de haven woonden we het inladen der phosfaten bij en daarna geleidde men ons naar het stadhuis en den gemeentelijken schouwburg, twee mooie gebouwen, die nog niet lang geleden werden opgetrokken. De grootste weelde bij de inwendige versiering van het stadhuis bestaat uit de prachtige romeinsche mozaïeken, in de buurt gevonden, waarmee men de gelukkige gedachte heeft gehad, de wanden te bekleeden en een paar zalen te bevloeren.

Na het ontbijt brachten we per auto een bezoek aan het olijvenbosch. Allen die in Sfax komen, bewonderen dat bosch. De geregelde aanplanting, die een zeer groote ruimte beslaat, zeventien boomen ongeveer op de hectare, en het voortdurend onderhoud hebben de cultuur tot den hoogsten graad van volmaking gebracht. De lieden van Sfax hebben aldus opnieuw verwezenlijkt en dat wel na een plan, door de regeering ontworpen en dat den vroegeren directeur van den landbouw, den heer Paul Bourde, tot groote eer strekt, datgene, wat ten tijde der Romeinen den rijkdom uitmaakte van dit gedeelte van Tunis. Toen lagen hier veel steden en dorpen, waarvan men zich de welvaart en den bloei op geen andere wijze kan verklaren dan door de teelt van olijven en vruchtboomen.

Het district van Sfax is een der minst begunstigde uit het oogpunt van de watervoorziening. Het regent [319]er zelden en de grond is daarom weinig geschikt voor den graanbouw. Maar daar hij licht en goed doorlaatbaar is, zijn de olijfboomen ver uit elkander geplant, opdat ze alle kunnen profiteeren van de vochtigheid van den ondergrond over een groote uitgestrektheid.

Wij rijden door de groote vlakten, beplant met olijvenboschjes aan de zee. Het lijken parken, zoo prachtig worden ze onderhouden, en ze laten ver achter zich al wat men in dit genre in Europa kan zien. Gedurende het eerste zestal jaren kweekt men in die aanplantingen afwisselend rogge, gerst en boonen. Alles is reeds gezegd in de quaestie der olijven te Sfax. Maar wat men niet genoeg bewonderen kan, noch dikwijls genoeg herhalen, dat is, dat deze graad van volmaking verkregen is door een volkomen inlandsche werkwijze en dat de moderne wetenschap er niets heeft bij te voegen of op af te dingen. De menschen te Sfax hebben dus een hoog denkbeeld gegeven van hun liefde tot den arbeid, maar tevens een bewijs van hun speciale geschiktheid voor den landbouw.

Als men officiëel en per auto reist, is men eraan gehouden, alles te zien en met groote snelheid. Na het bezien van de grootste aanplantingen volgde een bescheidener cultuur, die echter toch zeer origineel en interessant was, de sponscultuur.

Uit de automobiel stapten we in een groote boot, die in de haven op den Resident-generaal wachtte, en onder het geleide van den kapitein der haven bereikte ons gezelschap het ruime sop, want het biologisch station lag nog 1500 meter van daar. Ten allen tijde hebben de tunesische kusten sponzen voortgebracht, en Sfax is het middelpunt van den handel. Eertijds hadden de Sicilianen bijna alleen het monopolie van die vangst of inzameling; maar tegenwoordig wordt ze ook beoefend door Arabieren en Franschen. Maar men heeft waargenomen, dat de rijkdom van de sponsbanken aan het verminderen is en dat de moeilijke inzameling al minder en minder winstgevend werd. Vandaar het idee, om de diepten weer te bevolken en om, zoo mogelijk, kweekplaatsen voor sponzen aan te leggen, zooals voor de oesters geschiedt. Daarom heeft professor Dubois van de universiteit te Lyon er bij de regeering van Tunis op aangedrongen, om in volle zee, even buiten de haven van Sfax, een laboratorium in het leven te roepen voor de biologie der zeedieren. Het wordt bestuurd door den heer Allemand Martin. Wij deden het kleine op palen gebouwde stationnetje aan, waar alles erop wijst, dat men met een plek van werk en waarneming te doen heeft. Het is op de bestudeering van de levensvoorwaarden der sponzen ingericht en op het nagaan van hun wijze van vermenigvuldiging. Die geschiedt op twee verschillende manieren, door splitsing en door het uitzaaien van larven. Na te hebben geconstateerd, dat er door deeling bevredigende resultaten werden verkregen, sloegen wij weer den weg naar de haven in, gelukkig, dat dit bezoek aan de sponzen ons tegelijkertijd een aangenaam en te kort zeetochtje heeft verschaft op het heerlijke uur, waarop het eenige schouwspel van den zonsondergang in een apotheose van purper het oog verrukt.

Er was dien avond een groot diner bij den kaïd van Sfax, Si Sadok Djeloeli. Zijn dienaren kwamen aan het civiele Contrôlegebouw den Resident-generaal en zijn genoodigden afhalen. Ze droegen groote glazen lantaarns, zooals in het geheele Oosten in gebruik zijn, en gingen voor ons uit door de straatjes van de arabische wijk, onder een prachtige sterrenlucht. De kaïd wachtte den minister op eenigen afstand van zijn woning af en leidde den ambtenaar op statige manier naar zijn huis. Si Sadok Djeloeli is een der bekendste persoonlijkheden van Sfax en een der sympathiekste. Hij liet ons door een zaal gaan, waar muzikanten veel rumoer maakten. Er wachtten danseressen op divans het einde van den maaltijd af, om daarna een uitvoering van haar kunst te geven. Dat beloofde ons een aantrekkelijken avond met veel locale kleur.

In de eetzaal was een tafel aangericht, geheel op europeesche wijze. Vóór iederen gast stonden veel glazen en een champagnebeker. Menu’s beloofden ons in het Fransch echt inlandsche gerechten. Tegenover den Resident-generaal nam de heer des huizes plaats, gedrapeerd in zijn zwaren burnoes van witte wol. Hij was een aristocratische grijsaardsverschijning, vol fijne vriendelijkheid. Ongelukkig sprak hij geen Fransch.

Ik zou Brillat-Savarin in eigen persoon moeten zijn, om dit arabisch menu naar eisch te beschrijven. Want de keuken van die voorname arabische huizen is iets zeer geleerds en samengestelds. De toebereiding van de spijzen duurt lang en vereischt de medewerking van verscheiden familiën, om een maaltijd op tafel te brengen als dien van den bedoelden avond. Na de tapiocasoep waren er gebakken eieren in korst, kippen met groenten en een lamsgebraad met amandelen. Daarna kwam een sappige en heerlijke koes-koes, gekruid op de manier, die een arabisch gehemelte streelt, maar die voor het onze pernicieus is. Een honigtaart met amandelen wekte een storm van bewondering en ingenomenheid onder de gasten en was een groot succes, ofschoon ze, geloof ik, de oorzaak was van een paar ongesteldheden, die het noodzakelijk gevolg schijnen te zijn van een oostersch feest. Daarna was het de beurt van de vruchten, van de zoetigheden en bonbons, die wonderlijke vormen en namen hadden; en daar er aan alles in deze wereld een einde komt, stond de kaïd, na nog een laatste glas champagne te hebben geledigd, van tafel op en leidde ons naar den salon, waar de koffie en likeuren werden gepresenteerd geheel naar franschen trant. Dat was ook het preludium voor de dansen, waaraan de mooie meisjes met de beschilderde gezichten zich nu gingen wijden, gekleed in schitterende satijnen pantalons, geborduurde lijfjes en veel gouden en zilveren versierselen. De tegenwoordigheid van dames ontstemde haar een weinig en ze bromden een oogenblik, maar de uitlokkende roepstem van het orkest deed de moedigste het sein geven, en met den klassieken zijden doek in de hand, golfde ze heen en voerde dien leelijken danse du ventre uit, die voor de meeste oosterlingen het toppunt van kunst vertegenwoordigt. Na den dans van de derde almee namen wij afscheid van den kaïd en bereikten onze respectieve logeerplaatsen, onder het geleide van groote lantaarns. [320]

18 Maart.—Vandaag glijden we naar Gabes. Het is een tocht van 135 kilometers over een mooien weg, die zijn kronkelingen legt door een eenzaam landschap, alleen verlevendigd door een paar doears en hun kudden schapen en kameelen. Alle lentebloemen leggen kleur op de steppe en veel brem schittert ons tegen. Ongelukkig was deze etappe bestemd, om niet zonder ongelukken af te loopen. Een zwarte reeks pannes begon halfweg Gabes, wat den heer Alapetite noodzaakte, ons achter te laten met den heer en mevrouw Siegfried. De waterbekkens, die langs den weg waren te vinden en die wij tot nu toe slechts met een half oog hadden aangekeken, werden van toen af voor ons van het hoogste belang, want we gingen van het eene naar het ander en putten er water uit, dat onze motor noodig had voor zijn onleschbaren dorst.

Winkels onder bogen te Gabes.

Winkels onder bogen te Gabes.

Behalve dat wij nu niet tegenwoordig konden zijn bij de receptie van den Resident-generaal, moesten we ook afstand doen van het tweede ontbijt. De zon brandde vreeselijk op den vollen middag, en deed ons gevoelen, dat het klimaat van Zuid-Tunis gunstiger is voor de kruin van de dadelpalmen dan voor die van arme automobilisten, die met pannes sukkelen. Eindelijk tegen vier uur in den namiddag wenkten ons op aanmoedigende manier de palmen der oase. Met horten en stooten bereiken we het Contrôlegebouw, waar ons een versterkend collation wachtte, bereid door de goede zorgen van mevrouw Livet. Het was maar een kort oponthoud, want we willen genieten van de laatste teekenen van de officiëele receptie, in de oase door den kaïd der streek georganiseerd.

Rijtuigen brachten er ons vlug heen. Maar pas waren we de wegen van de oase opgereden, of daar deed zich het wonderschoone schouwspel van de bloeiende vruchtboomen aan ons voor. Onder den koepel, door de hooge dadelpalmen gevormd, en op het zachtgroene tapijt van korensoorten op den grond, is het een ware jubel van bloeiende boomen; amandels, abrikozen en perziken verheffen hun rose en witte kruinen naast vijgeboomen, granaatboomen en bananen en werpen een licht schijnsel onder het hoogere groen. De tegenstelling is groot voor reizigers, die sedert het verlaten van de stad Tunis niet veel anders hebben gezien dan grijze olijven en doornachtige cactussen, en ze is wel geschikt om ons sterk te boeien.

Vóór een inlandsch huis te Gabes.

Vóór een inlandsch huis te Gabes.

De wijnstok slingert als een liane zijn forsche takken tot in den top der hoogste dadelpalmen. Overal is stroomend water, met bekwame hand geleid in duizenden kleine beekjes, en verrukt, bereiken wij den waterval van Chenini, waar tegenover de kaïd van Gabes, Si Mohammed ben Khalifa een groote arabische tent heeft laten oprichten. Als we een uur te voren waren gekomen, zouden we tegenwoordig zijn geweest bij de ontvangst van den Resident, we zouden zijn toespraak hebben gehoord, en de kaïds en voorname inboorlingen hebben gezien in hun schitterende gewaden. Thans is de tent ledig. Wij stappen er door over de mollige tapijten van heldere kleuren, die op den grond zijn uitgespreid, en nemen plaats met het gezicht naar de schuimende wateren van de cascade.

Enkele notabelen, die achtergebleven waren, om de laatkomers te ontvangen, nemen vriendelijk de honneurs van het buffet waar, dat op lage tafels is aangerecht, en nog goed is voorzien van bonbons en inlandsch gebak. We gebruiken koffie en proeven van den lagmi of palmwijn, die flauw en sterk gesuikerd smaakt. Maar wij willen liever voortmaken, om onzen tocht te vervolgen en nog eenige oogenblikken te genieten van den bekoorlijken aanblik der oase. Te midden van dezen afrikaanschen plantengroei waartusschen alles te bewonderen valt, wat onze lente zoo heerlijk maakt, spelen de stralen der ondergaande zon. Van purper tot mauve zijn de luchten getint en eindelijk nemen ze dat zachtrose schijnsel aan, dat even een vreemd licht over de omgeving werpt en dan spoedig in het nachtelijk duister overgaat. [321]

Inboorlingen op de weekmarkt te Maktar.

Inboorlingen op de weekmarkt te Maktar.

II.—Te Medenine.—Bezoek van den Resident-generaal.—Fantasia.—De ksar.—Terugkeer naar Gabes.—Een beetje anthropologie.—Bezoek aan het heilige Kairoean.—Uitstapje naar Kef en Maktar.—Dolmens en romeinsche ruïnen.—Van Kef naar Doegga en naar Tunis per automobiel.—Afscheid van de doode steden van Tunis.

19 Maart.—Over het weglint, dat ter lengte van 80 kilometer Gabes met Medenine verbindt, glijdt vlug de auto, ten spijt van grimmige kameelen. Een oponthoud bij de kleine oase van Mahred wordt noodzakelijk door den aanblik van een bevallige Rebekka, die er langzaam haar kruik van antieken vorm vult. Het is een allerbekoorlijkst tooneel onder de palmen, en het mooie meisje met de gazellenoogen en de zware zilveren versierselen, is niet al te onvriendelijk. Maar het verschijnen van een jongen man, broeder of echtgenoot, noopt haar, snel te vluchten met haar kruik, en plotseling is het bijbelsch vizioen verdwenen.

Wij reden over golvende plateaux over een uitstekenden weg. De schoone Matmama-keten sluit den horizon af ten zuiden van een blauwachtige lijn. Het is heerlijk weer en de lucht is vol geur van lentebloemen. De weg gaat door de wadi Metamer. Naarmate we de ksar naderden, werd de streek droger en droger. Aan den rand van een ware steenwoestijn daagde op eens van achter een terreinplooi een wolk van in burnoes gehulde ruiters. Ten getale van vijf- tot zeshonderd waren ze gekomen van 200 kilometer in het rond, met hun kaïds, om den Resident te begroeten. Woeste kreten en geweerschoten worden gehoord. De steigerende paarden doen de steenen onder hun hoeven opspringen. Het meest verbaast de plotselingheid van het opgevoerde tooneel, dat door de gesteldheid van den bodem totaal voor onze oogen verborgen was gebleven. De fantasia omgaf de automobielen, die hun gang hebben vertraagd, en de ruiters, staande in de stijgbeugels, klieven de ruimte, werpen hun geweren in de lucht en vangen ze in de vlucht op, bijna rakelings aan de rijtuigen. Zoo komen wij te Medenine in een atmosfeer vol van kruitdamp en stof, onder een brandende zon, als verdronken in die zee van hijgende menschen en met schuim bespatte paarden.

De officiëele receptie begon dadelijk. De kaïds in groot tenue komen bij beurten den Resident hun welkomstgroet brengen en hem de verzekering geven van hun gevoelens van trouw aan Frankrijk. Men is hier op militair terrein. Medenine is de hoofdplaats van het commando. De grens van Tripolis is niet ver af, en de stammen in de buurt zijn nog al woelig.

Na het défilé der inlandsche hoofden en militaire autoriteiten begaf zich de officiëele stoet voor het ontbijt naar de woning van commandant Donau. En in dit verloren hoekje van het Zuiden van het Regentschap, een echte tunesische Sahara, in dit trieste en verre afrikaansche garnizoen, begroeten wij elkander met waar genoegen rondom een tafel, waar fransche harten eenstemmig kloppen. De vroolijke en energieke officieren maakten van den maaltijd een onvergetelijk uurtje. Het zal een der beste herinneringen blijven van de vele, die we van dezen tocht meenemen.

De clou van het maal was een mesjoeï. Gebraden door den op dit stuk bekwaamsten ruiter, op een plank uitgestrekt, en gedragen door twee mannen, houdt het schaap een triomfantelijken intocht, in gouden glans en druipend van het vet. En om ons te houden aan de plaatselijke gebruiken, nemen wij met de vingers stukken af van het apetijtelijke vleesch. Na in het salon van den commandant de koffie te hebben gebruikt, begaven we ons naar de club, waar een massa boeken en tijdschriften voor de officieren hun ballingschap dragelijk kunnen maken.

Het kamp is gelegen op een heuvel tegenover die andere hoogte, waar de ksar op ligt, die het doel van ons uitstapje is. De ksar in Zuid-Tunis is het type van een dorp van zeer bijzonderen aard. Het is een opeenhooping van gebouwtjes, die eigenlijk op [322]rijen geplaatste gewelven zijn in verscheiden verdiepingen en wel een weinig aan bijenkorven doen denken. Die vele meters lange gewelven zijn meestal niet hooger dan anderhalven of twee meter. Aan den kant van het veld is er geen enkele opening. De deuren gaan alle aan een binnenplaats open, en daar er geen spoor is van een trap, om de hooger gelegen verdiepingen te bereiken, staat men in den aanvang verbluft tegenover die zonderlinge gebouwen. Maar dan bemerkt men, dat vooruitspringende steenen langs den gevel de treden zijn van een trap, waarlijk al te verheven en luchtig, en dat men er op moet klimmen, door zich met handen en voeten te steunen.

De overwelfde verdiepingen zijn niet anders dan korenschuren, waar de bewoners vroeger hun oogsten borgen van een geheel jaar en van allerlei soort, en waar ze die in veiligheid brachten voor roovers. Te Medenine zijn die voorraadschuren talrijk en hebben soms vijf verdiepingen. De inboorlingen, die nog al eens moeten kampeeren in de buurt om hun troepen, lieten de bewaking van het dorp aan enkele gewapende personen over, die in geval van onraad de oorlogstrommel roerden, om de bewoners op te roepen. Tegenwoordig, nu er veiligheid heerscht in het Zuiden, hebben die voorzorgsmaatregelen hun beteekenis verloren, en de overwelfde torens vallen in puin. De oogsten worden thans bewaard in silo’s in den grond, die van binnen met stroo zijn bekleed. Elke stam heeft zijn silo’s bij elkander in zoogenaamde retba’s, toevertrouwd aan inlandsche bewakers, die een bepaald percent van het geënsileerde ontvangen.

De weg gaat niet verder dan Medenine, en dit garnizoen is het eindpunt van onze reis per automobiel. Maar eer we afscheid nemen van de officieren, moeten wij uit handen van den beminnelijken commandant Donau in ontvangst nemen de ridderorde van den Cafard van Medenine, een eereteeken, dat enkel wordt geschonken aan diegenen, die den grond van den ksar hebben gedrukt, en dat onder geen enkele omstandigheid aan iemand anders wordt vereerd.

De heer Chantre bleef te Medenine met zijn tolk Saïd ben el-Haoessine, secretaris van het bureau van inlandsche zaken, die te zijner beschikking is gesteld, om in deze streek tot Tatahoeïne en Doeïret de anthropometrische studiën der Berberstammen voort te zetten en van de Arabieren, die er zich gevestigd hebben en er als nomaden leven. Dat zijn bij voorbeeld de stammen van de Werghama’s, de Oederna’s en der troglodieten, die zuivere Berbers zijn gebleven, als de Matmati’s. Daarna gaat hij naar Tripolis.

Het was reeds volslagen nacht, toen wij bij het civiele Contrôlegebouw van Gabes aankwamen, vermoeid, maar verrukt van den mooien dag. En ondanks het schaap van den vroegen morgen deden we groote eer aan een sappig maal van gazellenvleesch, door mevrouw Livet voor ons bereid.

20 Maart.—Er zijn in Zuid-Tunis drie groepen oasen. De groep van den Djerid, die de lekkerste dadels oplevert, vooral die van Tozeur; dan de groep van Nefzaoea, en die van Gabes. Deze palmentuin, die dadels van middelmatige qualiteit geeft, omvat drie voorname dorpen, Menzel op den rechteroever van de wadi, Djara en Chenini op den linkeroever, zonder nog enkele kleine gehuchtjes mee te rekenen. De aanwezigheid van water heeft ten allen tijde van deze streek een vruchtbaar en bewoond land gemaakt. Uit voorhistorische tijden zijn er talrijke overblijfselen te vinden uit het steentijdperk. De Romeinen hadden er een bloeiende kolonie, en vóór dien tijd hadden de Phoeniciërs er een van hun voornaamste handelsplaatsen gevestigd. Men heeft te Gabes waterwerken aangetroffen, die tot de hoogste oudheid opklimmen. De materialen van het antieke Tacape hebben gediend bij den bouw van de beide tegenwoordige dorpen. Op het oogenblik van de aankomst der Franschen werd Menzel, omdat het weerstand had geboden, gebombardeerd en de markt werd naar Djara overgebracht.

Tegenwoordig wordt de waterhoeveelheid in de oase op zeer regelmatige wijze verdeeld. Ongelukkig maakt de vochtigheid het verblijf er ongezond. Zij veroorzaakt moeraskoorts, en dat zelfde bosch van palmen, dat aan de plaats zulk een bekoorlijk aanzien geeft voor den toevalligen toerist, is noodlottig voor diegenen, die er moeten wonen en werken. De bevolking lijdt in haar geheel min of meer aan die koortsen. Terwijl wij den loop der wadi volgen, die over een zandige bedding stroomt, tusschen hooge oevers van zand en die helder, maar ongelukkig geen drinkbaar water bevat, merken we op, met hoeveel zorg de oase bebouwd is en hoe ze is verdeeld in kleine of groote perceelen en doorsneden door een oneindig aantal paden. Bruggen van stammen van palmen zijn overal geworpen over de wadi en haar zijtakken. Er heerscht veel leven en beweging onder de palmen. Telkens ontmoet men kleine ezels, beladen met manden met gras, kameelen, rossig van tint, met hun minachtende bovenlip en allerlei voetgangers en schilderachtige ruiters. Er loopen halfnaakte kinderen achter ons aan met bouquetjes wilde bloemen, die ze ons aanbieden.

De tooneelen aan den oever van de wadi zijn juist dezelfde, als die men aan de oevers van den Nijl aanschouwt. Vrouwen, inlandsche en negerinnen, in lange, zwarte kleeren, die van voren open zijn, komen water halen in haar kruiken of wel, hurkend aan het water, wasschen ze haar linnen al babbelend en onder het gerinkel van de zilveren armbanden. Die sterke aantrekking, die de oase uitoefent, alsook de nabijheid van de Matmata’s en van Medenine, verklaren hoe het komt, dat er in dezen tijd van het jaar zooveel toeristen zijn en ook het groote aantal automobielen, die zich op den weg bewegen en dagelijks in de beide bescheiden hotels van Gabes meer bezoekers aanbrengen dan er kunnen geborgen worden.

Des middags déjeûneerden wij aan het Contrôlegebouw en daarna vertrokken de Resident-generaal en zijn medereizigers, om rechtstreeks naar Tunis terug te keeren.

27 Maart.—Dank zij de anthropologie en door den welwillenden steun van den kaïd Si Mohammed ben Khalifa kan ik reeds een paar dagen in de mohammedaansche interieurs binnenkomen en van dichtbij het huiselijk leven gadeslaan van de tunesische dorpelingen. Ik heb al een reeks soedaneesche vrouwen gemeten, die in de alfawerkplaatsen worden gebruikt. Ze komen voor het meerendeel uit Bornoe en Baghirmi. Ze herinneren zich, dat ze als kinderen door karavanen [323]zijn weggevoerd naar Tripoli, waar ze denkelijk als slavinnen zijn verkocht. Tegenwoordig stellen de sjeik van Menzel en die van Djara hun vrouwenverblijven wagenwijd voor mij open, aldus een goed voorbeeld gevend aan hun volk. Bij die bezoeken werd ik vergezeld door de vriendelijke mevrouw Livet en door een jong joodsch meisje, dat als tolk optrad.

In de dorpen en in de steden is het type van de woningen hetzelfde. Het familieleven is geconcentreerd op het binnenplein, waar alle vertrekken op uitkomen. Men verbaast zich over het groote aantal personen, die kunnen leven in die terrasvormig opgestapelde cubussen, vooral als de heer des huizes rijk is en verscheiden vrouwen heeft. De getrouwde zoons en dochters blijven vaak bij hun ouders wonen. In dat geval verplicht het gebruik de jonge vrouwen, zich nooit te vertoonen aan haar schoonvader of haar schoonbroeders, ten minste gedurende de eerste tijden van haar huwelijk, zoodat ze veroordeeld zijn, ook tehuis steeds gesluierd te wezen en zich in haar meestal donkere kamers op te sluiten. In een familie van dezen aard kan het gebeuren, dat de laatste vrouw van den vader jonger is dan de echtgenoote van den zoon.

Bij elk van onze metingsbezoeken werden mevrouw Livet en ik op het vriendelijkst ontvangen. De heer des huizes stelt ons zijn vrouwen voor, voert ons daarna in zijn salon, en daar worden ons koffie, champagne, koeken en melk gepresenteerd. Daar wij al die heerlijkheden nauwelijks aanraakten, gebruikten de aanwezige mannen, bloedverwanten, vrienden of buren, opgeroepen ter eere van ons bezoek, dat een echt evenement was, zonder omslag wat er nog in onze kopjes en onze glazen was overgebleven. Daarna werden wij aan de vrouwen overgelaten. In welgestelde familiën hebben ze ieder een vrij goede kamer met een getralied venster. De meubileering, die in hoofdzaak bestaat uit een groot bed, tapijten en koffers, is overal bijna gelijk, omdat de Koran voorschrijft, dat alle vrouwen een gelijk aandeel hebben in den rijkdom van den man en in zijn gunstbewijzen. De dochters en schoondochters van het huis zijn veel minder goed gelogeerd. Ze wonen vaak in kleine kamertjes, zonder licht en zonder lucht.

Daar ze van mijn komst verwittigd waren, hadden zich de vrouwen getooid met haar rijkste kleeding en al haar sieraden. De moeder of de grootmoeder, als die nog in leven is, van den heer des huizes, ontvingen ons met een gemakkelijkheid en wellevendheid, waarvan men niet zou vermoeden, dat die vreesachtige en beschroomde jonge vrouwen er ooit toe in staat zouden zijn, en die ontwikkeld worden door den diepen eerbied voor de ouders en voor den ouderdom in het algemeen. Na de gebruikelijke begroetingen begeleidden ze ons, daar ze het doel van ons bezoek kenden en zich niet jong genoeg vonden, om zich te leenen tot grapjes als het meten en photografeeren, naar de verschillende vertrekken der jongere vrouwen. In die donkere hokjes, waar het oog eerst niets kon onderscheiden, en waarvan de toegang is afgesloten door een tapijt als portière, is het aardig, eindelijk te onderscheiden een vrouwelijke figuur, op haar hurken gezeten, een jonge, elegante vrouw, in het halve licht schitterend door haar juweelen als een afgodsbeeld, maar een beeld, vol leven en bekoorlijk door een innemenden glimlach. Die jonge vrouwen van vijftien tot twintig jaar en die, als ze zeer zorgvuldig verborgen worden gehouden, altijd heel jong zijn, hebben niet zelden een kindje in de armen. De kennis is snel gemaakt.

Wij bewonderen de zware edelgesteenten, die ze op de borst dragen en die soms de draperieën van de kleeding tegen de amberkleurige huid vasthouden. De kleeding van de Tunesische van het land is donker van kleur en herinnert sterk aan die van de Bedoeïenen en in het algemeen der arabische nomadenvrouwen. De rijken dragen een mutsje van muntstukken, een erfstuk vaak van het voorgeslacht en waarover een sluier hangt van geborduurd katoen van heldere kleur, dien ze zeer behendig over het gezicht weten te trekken bij het minste onraad.

De vrouwen vertoonen een vast type. Ze zijn van gemiddelde lengte, goed gebouwd en sterk getatoeëerd. Het voorhoofd, de kin, de wangen, de punt van den neus zijn versierd met stipjes en blauwe sterren. Haar handen, ook getatoeëerd en roodgekleurd met henné, zijn mooi. Veel zilveren ringen, als armbanden zoo groot, hangen in haar ooren. Om te beletten, dat het oor uitscheurt, bevestigen ze de versiering in haar vlechten. Het haar, van een glanzig zwart, is dik en kort, zooals het gebruik voorschrijft, verdeeld in een oneindig aantal kleine vlechtjes. Men mag gerust beweren, dat aldus getooid, die jonge tunesische vrouwen opmerkelijk zijn door haar elegantie, die in het geheel niet door dikte wordt benadeeld als bij de joodsche vrouwen.

Wij hebben Gabes en het Hotel de l’Oasis ver achter ons gelaten en we hebben er gebibberd, zoo koud waren de nachten nog in dit jaargetijde, ofschoon overal palmen hun kruinen opsteken, als getuigen van een klimaat als van de Sahara. En langs denzelfden weg, over Sfax en Soesa, zijn we nu te Kairoean, de heilige plaats, aangekomen; Kairoean, een der poorten van het paradijs, eenzaam te midden van de steppe gelegen. Het is wel een versterkte plaats van den Islam, die men onder de oogen heeft, met de dubbele muren met kanteelen, de moskeeën, de zaoeia’s en kobba’s, de laatste graven van priesters of heiligen. Zooals bekend is, was de universiteit van Kairoean vroeger beroemd. De stad der waterleidingen, der pelgrimstochten, doet zich in schitterende witheid voor in een land zonder water en zonder groen, waar men kerkhoven vindt in plaats van bebouwde velden.

De Christenen schijnen er niet veel plaats in te nemen, en het kost moeite te gelooven, dat er werkelijk voor toevallige passanten een hotel is, zelfs een Splendid Hotel, in de stad van Sidi Okba. Wij namen een gids, om ons rond te leiden door den doolhof van de heilige stad. Kairoean is de eenige stad van Tunis, waar de toegang van de heilige gebouwen aan de Christenen veroorloofd wordt met een machtiging van den civielen controleur.

Onder zooveel minarets en koepelkerken moeten we een keus doen. We gaan eerst naar de Groote Moskee. Er zijn niet minder dan zeventien dubbele, evenwijdige beuken en vierhonderd zuilen, die afkomstig zijn van antieke gebouwen uit Soesa, Monastir en andere plaatsen. Na dat alles te hebben bewonderd [324]op rechtmatige wijze, gaan we naar de zaoeia van Aboe Zema of Sidi Caheb. We beklimmen de hooge minaret langs een eindelooze trap, die door den sierlijken vierkanten toren loopt. Op den top aangekomen, konden wij over Kairoean den blik laten weiden en waar hij zich heen wendde, overal was de aanblik dezelfde. Buiten de stad, in de stad, het waren niets anders dan tempels, graven, kloosters, moskeeën. We richtten toen onze schreden naar een zonderlinge moskee, met een aantal koepels, maar waarvan het inwendige niet belangrijk was.

Onze jonge gids leidde ons handig rond. Hij sprak uitstekend Fransch. Maar hij heeft stellig een idée fixe, want hij sleept ons mee door doodsche en onbeduidende straatjes en bekent ten laatste, dat hij ons zijn jonge vrouw wou laten zien. Deze, zonder twijfel gewend aan dat soort van bezoeken, zat op een laag bankje en weefde een tapijt van allerleelijkste kleur. Ze was groot, lenig, zeer goed gekleed in wijde broek; mooi ondanks de tatoeëeringen en de boven de oogen door een dikke zwarte lijn verbonden wenkbrauwen. Haar mooie handen, met henné gekleurd, droegen groote ringen, en zilveren armbanden omsloten de fijne polsen. In het kort, ze scheen daar precies neergezet, om aan de reizigers te laten zien, dat niettegenstaande haar schijnbare afwezigheid de schoone sekse toch wel te Kairoean bestaat en er goed vertegenwoordigd is. Wij zouden zelfs dit landvrouwtje te deftig vinden, als haar echtgenoot ons niet den sleutel had gegeven van het geheim. Ze waren beiden op de wereldtentoonstelling geweest te Parijs in 1900, en dus waren we in de tegenwoordigheid van een der meest geëmancipeerde huishoudingen van geheel Tunesië.

In haast sloegen we weer den weg naar de soeks in, langs de hooge gekanteelde muren. Maar de straten werden leeger; de winkeltjes zijn gesloten en van grendels voorzien, en de kooplui zijn naar hun woningen gegaan in ver verwijderde wijken. Een groote troosteloosheid breidt zich over de stad uit, die nog slechts eenige oogenblikken geleden zoo druk was en nu in het roode licht der ondergaande zon als uitgestorven scheen. Die indruk werd nog versterkt door den aanblik van kameelkaravanen, stappend met groote, trage schreden, en die ons voorbijschoven als schimmen in de schemering door de zware poorten der stad. Het werd koeler, en wij moesten terugkeeren. Spoedig zal het uur der jakhalzen gekomen zijn, dat ook het uur is van de Aïssaoea’s, die ons in de zaoeia van Sidi ben Aïssa, hun patroon, het schouwspel zouden laten genieten van den waanzin der dwepers.

Romeinsche ruïne te Maktar.

Romeinsche ruïne te Maktar.

Het deed goed, het daglicht en de zon terug te zien na de afschuwelijke tooneelen van dien avond. Buiten was den volgenden dag alles weer leven en beweging. De burnoes verdringen elkander in de straten, en de aanblik van Kairoean als mohammedaansche stad is eenig in zijn soort. Nomaden, meest Zla’s, bewogen zich door de soeks in grooten getale. Die gearabiseerde Berbers met hun fiere houding hebben hun kampen in de vlakte in de nabijheid. Wat de markt aangaat, die moet even goed voorzien zijn als die van Tunis. Ze is beroemd om de geborduurde leerwerken, het gedreven koper en de tapijten. Die laatste industrie, oudtijds algemeen bekend, is ongelukkig achteruitgegaan, sedert men, om de goedkoopheid, voor het verven der wol stoffen is gaan gebruiken, met aniline bereid. Er zijn in den laatsten tijd pogingen in het werk gesteld, door het secretariaat-generaal van de regeering, om de fabricatie van die tapijten aan te moedigen, die gemaakt zijn van wol, geverfd met plantaardige kleuren en met cochenille. Het is te wenschen, dat die pogingen van de ververs deze weelde-industrie te Kairoean zullen doen herleven, al wordt er geen goedkoope waar door geleverd. De tapijten uit Klein-Azië doorleven een dergelijke crisis. Alleen Perzië handhaaft zijn traditie, vooral door de strenge voorschriften, die de anilineverfstoffen verbieden. Na den geheelen morgen door de stad te hebben gedwaald tusschen de versterkte muren, na zonder verveling de mooie poorten te hebben bewonderd, wier sierlijke bogen een der edelste kenmerken zijn van de arabische bouwkunst, namen wij den trein naar Tunis, waar we op tijd terug wilden zijn, om de feesten van Karthago bij te wonen.

24 April.—Daar zijn we opnieuw op weg naar Kef en Maktar, waar de heer Chantre, uit Tripolitanië terug, de nomadische stammen gaat bestudeeren, als de Drids, de Oeled Ayar, de Oeled Aoen, die hier vrij talrijk zijn. Wij stapten vroeg in den trein, er ons gelaten in schikkend, dat we negen uren zouden noodig hebben, om 200 kilometer af te leggen. We zijn hier in een land, dat zeer veel verschilt van het oostelijke en veel groener en vriendelijker is dan de Sahel. Rechts en links is de horizon omgeven door heuvels met mooie lijnen, en zoo ver het oog reikt, aanschouwen we weiden, waar talrijke kudden grazen. Men zou botanist moeten wezen, om de flora te beschrijven, die in dit seizoen overal ontluikt en het oog bekoort. Onze trein glijdt over een tapijt van bloemen voort, over groote gele margrieten, papavers, gele tulpen, roode klavers, brem, en uit het portier geleund, zien we de eenzame plateaux voorbijschuiven, waarvan de armoede nu zich verbergt onder het vachtje van groen en bloemen. Links verheft de Zaghoean zijn imposante massa. De lange reeksen van waterleidingen, die nu en dan zich vertoonen, welsprekende getuigen van de wonderlijke beschaving der Romeinen, voerden eertijds de wateren van deze bergen naar Karthago.

Inlandsche in haar toilet voor de stad.

Inlandsche in haar toilet voor de stad.

Voorbij Gaffoer verschijnen goede korenvelden, [326]waartusschen doears liggen, die door de veldarbeiders uit de streek worden bewoond. Na een lange opeenvolging van weiden en plateaux komen we aan de Kef, als een arendsnest aan de rots gehecht. Aan den contrôlepost werden we zeer vriendelijk ontvangen door den heer en mevrouw Prat. Uit de verte bood het antieke Sicca Venerea een woest en schilderachtig gezicht. Van dichtbij leek het somber door het diepe verval. De huizen smolten samen met de rotsen van dezelfde grijze kleur. Van het schitterend verleden der heilige stad, van haar beroemden tempel, gewijd aan de karthaagsche Venus is, helaas, niets dan de herinnering overgebleven.

De tegenwoordige inlandsche stad munt noch door zindelijkheid uit, noch door den goeden staat der woningen, die integendeel bijna in puin vallen. Door hellende straten en steeds trappen volgend, komt men boven op de rots, die de Kasba draagt. Moskeeën en een zaoeia verbreken op gelukkige manier de grijze eentonigheid van het geheel, waar de muzelmansche zorgeloosheid uit blijkt. Daarentegen rust het oog met genoegen op de nieuwe europeesche wijk, die zich flink ontwikkelt. Ze ligt aan den voet der rots aan een mooien cornicheweg, en de huizen met roode daken bewijzen, dat men hier op de hoogte tusschen 700 en 800 meter een langen en strengen winter moet verduren.

Stukken van zuilen en beelden, waterréservoirs, een mooie bron, die al sedert de verre oudheid opgevangen werd en die waarschijnlijk de oorzaak was van de keus dezer plek, om er een stad te bouwen; de ruïnen van een amphitheater en van een schouwburg; resten van een vesting zijn nog overblijfselen van de punische en romeinsche beschaving. Uit den byzantijnschen tijd bezit de Kef de ruïnen van de basiliek van den H. Petrus, gebouwd van de materialen van een romeinschen tempel, en waarvan zijbeuken nu nog als kerk worden gebruikt; een andere christelijke basiliek, waarvan de Mohammedanen hun groote moskee hebben gemaakt, en eindelijk is er nog een minder belangrijke kerk buiten de stad, op korten afstand, in noordelijke richting.

Men kan de strategische beteekenis van het oude Sicca Venerea, door Augustus tot een bloeiende kolonie gemaakt, inzien, als men op de prachtige vestingwallen rondom zich van den Cornicheweg een horizon omvat van vlakten en bergen, zich voortzettend tot Algerië. Terwijl wij onder het wandelen het prachtige panorama bewonderen, dat droevig stemt niettemin, hoorden wij muziek en zagen een groep inboorlingen in de buurt geschaard staan. Aan den voet van een vervallen trap, waarop in volle waardigheid de maraboet stond van de kef, Si Kaddoer el-Mizoeni, het hoofd van de broederschap der Quadria’s, zoo verspreid in de muzelmansche wereld, gaven pelgrims, die gekomen waren, om hem te zien, een fantasia, waar zijn kleinzoons aan deel namen. Wij woonden, zonder het te willen, een familiefeest bij, vol onverwachte verrassingen en kleur, en wel verre van als vreemden te worden behandeld of als indringers, werden wij door Si Kaddoer, de held van het feest, uitgenoodigd, naast hem plaats te nemen. Hij was een prachtige grijsaard met trotsche houding, gedrapeerd in zijn burnoes als een antiek beeld. Er werden ons stoelen gebracht, die ongelukkig even wankel waren als de trap; onder het gebruik van een goed kop koffie woonden wij de oefeningen bij met paarden, begeleid door een eentonige, oorverdoovende muziek. Te midden van de opeenhooping van stof en bouwvallen, tegenover den wijden horizon van bergen en vlakten, die zich voor ons ontrolde in de schitterende zon, was de aanblik van die onwetende menigte, godsdienstig tot het dweepzieke toe en hulde bewijzend aan een ouden maraboet, die zich sterk bewust was van zijn prestige, een tooneel vol belangrijkheid voor den toeschouwer en gestempeld met het kenmerk der echte poëzie.

25 April.—Si Ahmet Sakkat, de kaïd van Kef, heeft de goedheid gehad, zijn beste rijtuig te onzer beschikking te stellen evenals zijn paarden, om van Sers naar Vaktar te gaan. Te Sers ontbijten wij in den bordj van de remonte, waar we mooie hengsten bewonderen, waaronder een van het zuiverste bloed. Van daar gingen we, terwijl de paarden uitrustten, door een moerassige vlakte tot een doear van Drid. Die half-nomaden, die er ellendig uitzien, houden zich in deze streek vooral met paardenteelt bezig. De vrouwen, aan het wasschen van linnen in een plas, werden verschrikt bij mijn aankomst. Ik photografeerde ze en ging niet heen, zonder zeer vriendschappelijke groeten met haar te hebben gewisseld.

Tusschen Sers en Maktar liggen 35 kilometer. Vaarwel goede wegen! In afwachting van den tijd, dat deze goed zal worden, hotst men over hoogten en laagten en door modderplassen, wat zeer vermoeiend is. Van tijd tot tijd stappen we uit, om de paarden op adem te laten komen. De atmosfeer was uiterst helder en de velden staan weer vol bloemen. Wij plukten een handvol gele tulpen en wandelden te voet naar een groep dolmens, die al uit de verte waren aangewezen en lang bekend zijn, maar binnenkort zal er niets meer van zijn overgebleven ten gevolge van de stelselmatige verwoesting, die de mensch erop uitoefent en door de invloeden van het weêr.

Om vijf uur kwamen wij te Maktar ter hoogte van 950 meter. We begaven ons naar het contrôlegebouw, dat gebouwd is op de manier van een versterkte bordj. De heer en mevrouw Barué ontvingen ons zeer vriendelijk. Ze brachten ons naar een kamer, waar een helder vuurtje brandde, en we traden met genoegen nader, want op deze hoogte wordt het koud, als de avond is gevallen.

De tuinen van Maktar, rijk aan vruchtboomen en de romeinsche ruïnen, die dadelijk bij aankomst de aandacht trekken, getuigen van een vruchtbaar en voorheen bloeiend land. Als dorp beteekent de plaats tegenwoordig niets. Maar aan de ligging tusschen het grondgebied van de Oeled Aoen, dat van de Oeled Ayar en dat van Kesra, dus van de drie bevolkingsgroepen, waarover de controleur is aangesteld, heeft Maktar het te danken, dat het als hoofdplaats is gekozen. De markt brengt er eens in de week een groot aantal inboorlingen te zamen.

Een wandeling in de schemering door de velden laat ons een land zien, vol belangwekkende dingen. Wij passeeren een triomfboog van Trajanus; mausoleeën en de dolmens, die resten zijn van een barbaarschen [327]tijd en in welker nabijheid de romeinsche bouwwerken verrezen. Ruïnen van antieke woningen waren overal te zien. In de avondlucht, die volkomen helder was, tooiden zich de bergen met gouden licht, en Maktar scheen juist op de plaats te liggen, die geschikt was, om in die uitgestrekte velden te midden van het bergachtige land, in het goede seizoen de menschen uit de vlakte, waar warmte en koorts heerschen, aan te trekken.

26 April.—Marktdag. Het groote open plein, waar zich de kudden vereenigen en waar kooplieden en koopers samenkomen, is overdekt met een dichte menigte in burnoes, een luidruchtige en bewegelijke massa. Men meent twisten bij te wonen in plaats van een vreedzamen koop. Men hoort tusschen de woorden en de vele medeklinkers het geblaat der lammeren en geiten, het geknor der kameelen, terwijl de lucht niet is om in te ademen door het vele stof, door al die bloote voeten opgejaagd. Aan het contrôlegebouw heeft de heer Chantre het druk met meten en photografeeren van een aantal Oeled Aoen en Oeled Ayar, die op de markt inkoopen waren komen doen en die niet verwachtten, de formaliteiten te moeten doorstaan van een anthropometrischen dienst.

26 April.—Er was dien dag op den Kef een groote fantasia ter eere van den Resident-generaal en mevrouw Alapetite, die per auto waren aangekomen, vergezeld door kapitein en mevrouw Roux. Na het bezoek aan de stad, de scholen, de hospitalen en de Kasba zijn ze gaan zitten op het terras van het huis, om de dansen van rijk opgetuigde paarden bij te wonen, bereden door sierlijke ruiters, gedrapeerd naar arabische mode. De toeschouwers in burnoes vormden een haag, om zoodoende ook aan het feest deel te nemen. De zadeldekken van blauwe en roode en gele zijde schitterden in de zon. De gratie van de ruiters is onbeschrijfelijk. De burnoes wordt op den rit om het middel aangehaald en is opgeslagen, zoodat kleederen van prachtige tinten te zien komen. Wat zijn het kunstenaars en wat zijn ze zeker van hun effect! Alles is bestudeerd. Tot zelfs die manier, om zich het benedengedeelte van het gezicht te omhullen, draagt bij tot hun impassibele houding en hun trots van sarraceensche ruiters. Terwijl de fluiten en de derboeka’s lawaai maken, spelen de paarden, die door de ridders om zoo te zeggen in de hooge school worden vertoond, met de grappenmakers, die aan hun voeten in het zand rollen. Van tijd tot tijd ruikt de lucht naar kruitdamp door de fantasia’s in galop met geweerschoten, die voorbijvliegen, een onmisbaar tijdverdrijf bij zulke feestelijkheden. Eindelijk roepen de zangers en muzikanten om strijd de zegeningen des hemels in over Sidi el Oezir en zijn gezin, en het schouwspel wordt gevolgd door de officiëele recepties.

27 April.—Vertrek per automobiel naar Doegga. De Resident-generaal en mevrouw Alapetite waren zoo vriendelijk, ons mee te nemen terug naar Tunis. Het was schitterend mooi weêr. We gleden door de morgenlucht in de koelte en legden snel den afstand af, die de Kef van Doegga scheidt. Men moest het rijtuig in de schaduw laten staan van een olijvenboschje, en wij gingen de ruïnen zien, die men bereikt langs een steil pad in gezelschap van den controleur van Teboersoek, die den Resident-generaal te gemoet was gereisd. Muilezels droegen het ontbijt en andere dieren werden in gereedheid gehouden voor de minst moedigen. Maar het was zulk mooi weêr, dat ieder vol moed was en liever wilde wandelen.

Doegga, het oude Thugga, is beroemd als een der romeinsche steden, die het meest intact zijn gebleven in Tunesië. De moderne plaats ligt aan den voet der ruïnen, die veel belangrijker zijn dan men in het verlaten land zou verwachten. Het is een chaos van woningen, tempels, zuilen, door methodische opgravingen tegenwoordig aan het licht gebracht. Boven alles het Kapitool, die best bewaarde korinthische tempel in Tunis met zijn sierlijken voorgevel en de ranke, gegroefde zuilen. De verhoudingen van dit gebouw zijn zoo harmonieus, dat men den blik er niet kan afhouden. De lichte kleur van het marmer en het rijke beeldhouwwerk verhoogen de schoonheid. In de brandende middagzon liepen wij door de bouwvallen, die we later nauwkeurig zullen opnemen, en gaan nu naar een schaduwplekje zoeken, om te ontbijten. Door de goede zorgen van den controleur, den heer Giltaire, en van de bewoners van het dorp, waren tafels en stoelen spoedig klaar gezet in een eeuwenoud olijvenbosch. De frissche lucht en het loopen hadden ons eetlust gegeven, en we deden vroolijk eer aan het déjeûner, waarbij de gebraden snippen een verbazend succes hadden, evenals een zekere wijn van Saint-Joseph van Tibar, waarmee dit landelijk festijn werd opgeluisterd.

Na een heerlijk moorsch kop koffie te hebben gebruikt, gevoelden we ons in staat, om in de volle zon den chaos van ruïnen te bestijgen, die zich aan ons voordeed. Van den tempel van het Kapitool, die aan zijn geboortestad werd aangeboden door een burger van Doegga, Marcius Simp, ex Regillianus, gingen we naar den tempel van Saturnus, dan naar dien van Coelestis, ook geschonken door edelmoedige burgers, die begeerig waren, hun stad een geschenk ter verfraaiing aan te bieden. Het is een opmerkelijk feit, dat die wedstrijd in mildheid en edelmoedigheid de notabelen van die oude afrikaansche steden dreef, om maar altijd hun eigen stad wel te doen en haar mooier te maken, door op hun kosten naar de mate van hun vermogen nu eens een tempel, dan een schouwburg of een hippodroom te laten bouwen. Bescheidener beurzen richtten een fontein op of wel een triomfboog. Dat particulier initiatief van de Romeinen wordt tegenwoordig nagevolgd door de Amerikanen, de dollarveroveraars. Maar het is, helaas, zeldzaam in onze oude westelijke wereld, waar zooveel steden er behoefte aan zouden hebben, met wat ostentatie te worden bemind door sommige hunner kinderen.

Een der andere het best bewaarde bouwwerken van Doegga is het theater. Het onderscheidt zich door elegante proporties en door de sierlijkheid van de omgeving en men is van bewondering vervuld, als men het gebouw binnentreedt. De vijf-en-twintig rijen trappen van den halven cirkel zijn bijna alle onbeschadigd. Het rijk versierde tooneel, het met mozaïeken bevloerde orkest zouden gemakkelijk in hun oorspronkelijke gedaante te herstellen zijn, en de schouwspelen, die er zouden kunnen worden gegeven, zouden een machtige aantrekking uitoefenen tegenover het verrukkelijke panorama van het dal der wadi [328]Khalled, dat in de verte wordt afgesloten door een lijn van blauwe bergen.

Een dergelijke overvloed van monumenten en hun weelde toonen, hoe rijk en welvarend de bevolking van dat romeinsche Afrika was, en als men bedenkt, dat al die rijkdommen door den landbouw waren voortgebracht, kan men zich er een denkbeeld van maken, hoeveel zorg er besteed werd aan die thans onbebouwde of verwaarloosde gronden. Maar over dat onderwerp zou men nooit uitgepraat raken. Het Tunesië van den tegenwoordigen tijd moet zich voor den geest roepen het Tunesië uit den romeinschen tijd, om het zooveel mogelijk na te volgen, zonder te mogen hopen, nog in langen tijd te herstellen wat eeuwen van stelselmatig werken hadden kunnen bereiken.

Gelukkig is er bij de nomaden de neiging op te merken, om zich blijvend hier of daar te vestigen, en zij zijn met hun kudden en hun zwervend leven de grootste vijanden van den landbouw. Een andere interessante evolutie valt er te waardeeren, namelijk onder de overige inboorlingen. Ze planten boomen op veel punten, om zich den particulieren eigendom te verzekeren van den grond, waarop ze wonen. Ondanks al, wat er nog te doen overblijft, heeft Frankrijk reeds een heldenstuk verricht in dit land, en men mag dat wel erkennen. De spoorlijnen, die de vroeger ver van elkander verwijderde punten onderling verbinden, en die plaatsen toegankelijk maken, die bezwaarlijk te bereiken waren, zijn een van de weldaden; dan het wegennet, dat het Regentschap doorsnijdt met wegen, die in alle opzichten de vergelijking kunnen doorstaan met die in Frankrijk, en de fransche wegen behooren tot de beste van de wereld. Verder hebben de kolonisten er ijverig gewerkt en hebben er groote onontgonnen terreinen overdekt met graanvelden, wijngaarden en olijfbosschen, zoodat ze aan het mohammedaansche Tunis zoo niet den rijkdom uit den romeinschen tijd, dan toch een gezond leven hebben geschonken, een opbloei van zuiver europeesch krachtbetoon.

In de oase van Gabes.

In de oase van Gabes.

Na een laatsten blik te hebben geslagen op den chaos van ruïnen van Doegga en op zijn sierlijk Kapitool, gaan we weer terug naar de vlakte en de zee, en passeeren dorpen, die nog versierd zijn met guirlanden van bladeren en bloemen, door de bewoners aan hun huizen en op de straat aangebracht ter eere van het bezoek, dat hun de Resident-generaal twee dagen geleden bracht. Daar is Aïn-Toega. Het verrijst dichtbij de overblijfselen van een belangrijke stad, die een gemeente werd bij het begin van de derde eeuw. Een byzantijnsch fort neemt het midden van die ruïnen in. Basreliëfs en opdrachten aan Saturnus, gevonden op de plaats van deze stad, geven er blijk van, dat er een heiligdom was, aan dien god gewijd. Wij begroeten de Medjerda, die overvloedig water heeft, de eenige groote rivier van Tunis. We betreden nu een der best bebouwde gedeelten van het Regentschap.

In den nacht vliegt de auto over de wegen, monster, dat geen afstanden kent.

Daarginds slaapt het antieke Karthago onder de sterren, en over de ruïnen zweeft de herinnering aan den wreeden Moloch en aan Tanit, de groote godin. Men zou nog lang willen blijven in deze zuivere lucht op den eenzamen weg, om te droomen over het wonderlijke verleden, dat in dit hoekje van Afrika werd afgespeeld, maar daar zijn we al in Tunis. De stad schittert ons tegen met haar electrisch licht. De stoomfluiten grommen in de haven. Vaarwel doode steden, waarvan het archaïsch voorkomen nog leeft voor de oogen van den toerist. In een reuzensprong van den geest hervinden we ons, niet zonder een melancholiek gevoel op den drempel van onze eeuw van verlichting en drukte.

Ornament.

World

Hellenica World - Scientific Library

Index